Author Archive Tim Overdiek

Zwijgende vaders: nieuw boek in aantocht

Na 3,5 jaar speuren vind ik het welletjes. Na vele reizen door Nederland, naar Duitsland, duiken in archieven, spreken met tientallen betrokkenen, dikke en dunne boeken lezen en vooral allerlei lijntjes met elkaar verbinden is nu ook het schrijven achter de rug. ‘Zwijgende vaders, het onbekende verhaal van de dwangarbeid’, ligt eind maart in de winkel.

Het begon met die ene foto. Mijn vader Paul in ‘het kamp in Duitsland’, zoals hij dat zelf verwoordde. Daarmee was ook alles gezegd. Hij zit geknield (voor de kijker) rechts vooraan. Keurig gekleed, net als de rest. Niemand in ons gezin wist waar het was, wie de mannen op de foto waren, of wat ze aan het doen waren. Het zag er best gezellig uit, en dat stelde me niet bepaald gerust toen ik ergens in 2020 besloot om het voor eens en altijd uit te zoeken.

Had hij niet kunnen onderduiken? Was hij vrijwillig naar nazi-Duitsland gegaan? Had hij misschien wel sympathie voor de bezetter? Allemaal morele vragen die ik in mijn achterhoofd meedroeg bij het uitzoeken van de simpele vraag: Pa, wat is er gebeurd?

Ik weet nu wat er gebeurd is. Ik weet om wie het gaat. Ik weet wat die mannen hebben meegemaakt. Het is een lange, emotionele reis geweest waarin de verschrikkingen van de oorlog voortdurend voelbaar waren. Maar waarin ook de onderlinge kameraadschap werd gevierd, soms verguisd want oorlog betekent vooral overleven. Het is zo lang geleden, wie zit er nog op al die verhalen te wachten, heb ik mezelf regelmatig afgevraagd.

Voor meer informatie, zie mijn nieuwe website: zwijgendevaders.nl

De mannen zelf zijn, op een handjevol na, allemaal dood. Maar de kinderen en kleinkinderen hebben nog steeds die vraag. Waarom heb je er altijd over gezwegen? De mannen hadden hun redenen. In het boek breek ik een lans voor deze jonge kerels, en heb ik geprobeerd mijn vader te vinden die overleed toen ik dertien jaar oud was. Ik ben trots op mijn boek, en trots op mijn pa en zijn maten. Of hiermee mijn zoektocht voltooid is? Lees het binnenkort zelf maar.

Geïnteresseerd in een lezing over dit boek en onderwerp? Stuur me een mail: tim.overdiek@gmail.com

Mannen, spreek elkaar aan!

Kerel, genoeg gesodemieter, luister eens even goed! Niet naar mij, maar naar de vrouw tegenover je. Dit is niet voor het eerst, en vermoedelijk niet voor het laatst. Jij hebt je te gedragen. Hoe? Door te luisteren, het hoofd schuldbewust te buigen, en ervoor te zorgen dat jij hoort wat zij zegt.

Want wat is dat toch met ons, mannen? Hardleers zijn we, dat zonder meer. Wat wil je ook met dat stijfkoppige patriarchaat waarmee we ons jaren, decennia, eeuwen staande hebben gehouden. Luister! Luister om te beginnen naar Volkskrant-columnist Sheila Sitalsing: ‘In hoog tempo slinkt het draagvlak voor de moraal van de bejaarde man die zich lange tijd onaantastbaar waande in zijn universum waarin racisme, homohaat en vrouwenmisbruik dingen zijn om leuke geintjes over te maken. (…) We maken een revolutie mee.’

Eerlijk gezegd, Sheila, wij weten heus wel wat er mis is (met ons). Maar begrijpen we het ook? Hebben we werkelijk in de smiezen wat anno 2022 niet langer door de beugel kan? Ik betwijfel het. Tijd dus voor een laatste waarschuwing. Of liever gezegd, voor een laatste aansporing. Want met dreigen, bestraffen, cancelen kom je bij ons mannetjesputters nergens. Wij gaan alleen maar dieper onze hakken in het zand zetten. Waarom? We zijn een beetje bang. Een beetje heel veel bang, omdat elke vent zich wel iets uit zijn verleden herinnert waar hij in het huidige heden liever niet aan terugdenkt.

Ik ook. En om Johan Derksen te citeren, ‘nu zouden we ons ervoor kapot schamen’. Nou gaat het bij mij niet om kaarsen en bewusteloze vrouwen. Wel om net iets te veel proberen tijdens een gezellig avondje, al dan niet alcoholisch aangemoedigd grenzen opzoeken en hopen dat er wederzijdse geilheid ontstaat. Het is lang geleden, en toch heb ik weleens besproken met sommige vrouwen hoe dat is geweest voor hen. Ik heb goed naar ze geluisterd. Donders goed.

Mannen onder elkaar, dat is vaak een recept voor machoprietpraat, kleedkamerhumor, foute grappen maar ook, en onderschat dit niet, onderlinge verbroedering waar we veel energie en plezier aan ontlenen. Aan de tafel van Vandaag Inside is dat zichtbaar. Ik ga hier niet politiek correct doen uit vrees zelf te worden gecanceld. Ik kijk graag af en toe wat fragmenten terug. Lekker lullen over van alles en nog wat, beetje relativeren en provoceren. Met mijn maten doe ik niets anders, vaak luchtig en gelukkig ook diepzinnig. Die aanstekelijke lach van Gijp maakt mij vrolijk.

Tot het fundamenteel fout ging daar aan tafel. Johans ontboezeming over zijn verwerpelijke daad werd met ontstellende domheid weggelachen. Luister! Luister naar Karlijn de Blécourt van Expertisecentrum Seksualiteit Rutgers. Op NU.nl: ‘We zien dat mannen individueel echt wel tegen seksueel misbruik zijn, maar in een groep spreken ze zich daar minder tegen uit. Er heerst een machonorm.’

Iemand, bij voorkeur een man, had daar en toen simpel ‘stop!’ moeten zeggen. Het noodzakelijke moment om het fossiel met de snor te corrigeren kreeg geen enkele kans. Het incident ontspoorde, wat ik daarom liever tot een ‘geweldig leermomentje’ zou willen bestempelen. Wij mannen zijn allemaal in potentie een ietsiepietsie Johan of René. Ergo, wij moeten worden gecorrigeerd zodra grensoverschrijdende gedragingen of uitspraken de kop opsteken. Niet alleen door de vrouw, maar ook en vooral door de man.

Het zal blijven misgaan de komende jaren. Wat in 2017 begon met Harvey Weinstein, en daarmee de geboorte van #MeToo, is een maatschappelijk en juridisch proces dat nog lang niet is afgerond. Dit is geen sprookjeswereld waarin weglopende sponsors, achteraf optredende werkgevers en een niets- en niemand ontziende cancelcultuur een betere samenleving kunnen afdwingen. Dat is reactief, terwijl actie gericht moet zijn op de bron: Gender-gesocialiseerde almacht, die door mannen generaties lang op ongezonde wijze wordt uitgebuit. Daar begint de revolutie zoals Sitalsing terecht opmerkt. Afbreken en opnieuw opbouwen.

Niet voor iets is Vandaag Inside alweer op de buis. Derksen stak op zijn eigengereide wijze letterlijk zijn middelvinger op tegen de talkshows met verbolgen tafelgasten. Futiel opstekertje, hij liet ook merken goed naar zijn eigen vrouw te hebben geluisterd. Derksen realiseerde zich dat vrouwelijke slachtoffers ‘gepijnigd konden zijn door zijn woorden en dat was niet de bedoeling’. Beetje laat en niet bepaald mannelijk in mijn ogen. Maar goed, hij is op leeftijd. Ons leermomentje, mannen: Ga thuis en daarbuiten in gesprek met je vrouw, je zus, je dochter, je buurvrouw. Luister! Luister echt.

De drek van Derksen hoef je niet serieus te nemen. The Voice of Holland is een heel ander verhaal. Het programma blijkt een broeinest te zijn geweest voor mannen die vanuit hun machtspositie seksueel misbruik pleegden. Niet eerder ervoer ik bij mezelf zulke razernij als na de uitzending van BOOS. Ik voelde me als man zwaar beledigd door de smerigheid die jonge vrouwen over zich heen hadden gekregen. Misschien nog ontluisterender was het slappe verweer van Talpa-baas John de Mol, die zich alleen maar ellendiger vastdraaide in zijn eigen onwetendheid en onkunde over dit onderwerp.

Daags erop verscheen een landelijke krantenadvertentie. ‘Beste John, het ligt niet aan de vrouwen.’ Ondertekend met ‘groet, de vrouwen uit je bedrijf’. Ik dacht aan John toen ik over het onderzoek las van hoogleraar Tanja van der Lippe. Een van haar conclusies: Vrouwelijke managers hebben onbetwist een positieve invloed op bedrijfscultuur. Het doorbreken van een cultuur van genderstereotypering en machtsmisbruik is de taak die Mariëtte Hamer op zich heeft genomen. Knoop dit in je oren, zeg ik tegen alle Johns die met droge ogen beweren dat ‘we niks kunnen als vrouwen zich na een ongewenste ervaring niet melden’.

Meer vrouwen op leidinggevende posities is lang niet genoeg. Hoe vaak hoor ik in mijn praktijk van mannelijke leidinggevenden niet het argument dat ‘er voorlopig al genoeg vrouwen in het middle management actief zijn’ of ‘dat het gewoon tijd en geduld kost’ voordat ook op topniveau een evenredige vertegenwoordiging is. Hierin zit onbewust dat vileine vleugje seksisme. Ik houd deze mannen steevast een spiegel voor. En ook mezelf, want mannen hebben mannen te corrigeren en te onderwijzen. Ook als de moeder aller dooddoeners op tafel komt: ‘Niet alle mannen zijn zo.’

Een mooi startpunt voor een eerlijke en strenge discussie over de feiten. Wij zijn een man, en het zijn (meestal) mannen die grensoverschrijdend gedrag vertonen. Het argument ‘maar zo’n monster ben ik niet’ gaat voor ons niet op. Niet langer. We zijn inderdaad niet medeplichtig, maar wij zijn wel degelijk medeverantwoordelijk. Een paar weken na The Voice kwam Ajax-directeur Marc ‘dickpic’ Overmars eroverheen. Wat een afgang voor het mannelijk geslacht.

Ik voel me als man overdrachtelijk belazerd door die klootzakken en in de steek gelaten door hun, vaak mannelijke, leidinggevende die niet of halfslachtig ingrijpt. Het gebeurt nog steeds, dat maakt mij soms zo woest. Ook in het onderwijs, het bedrijfsleven, in de culturele sector, in de politiek; daders gaan met de billen bloot, wat goed is, maar deze Operatie Schone Geslachten vraagt niet alleen om zuivering maar ook om een zuivere basis waarop vrouwen én mannen zich comfortabel voelen.

Als man heb je twee dingen te doen. Je hebt te staan voor de seksuele en intieme veiligheid van de vrouw (en elk medemens). En je hebt óp te staan tegen elke man (en medemens) die deze veiligheid van de ander ondermijnt. Of het nou een zogenaamd onschuldig grapje (‘moet toch kunnen’) is of een overduidelijke misdraging in strijd met het heldere protocol, hier kun je als man het verschil maken. Dat is niet eenvoudig, want vaak voel je je binnen de aloude groepsdynamiek een eenling die liever zijn mond houdt. Wel, beste kerel, niet langer. Hoor je me?

Luister dus ook op dit vlak naar een vrouw, Japke-d. Bouma die in haar NRC-column negentien oersimpele regels (googel ‘Hallo John’) heeft opgesomd om in de oren te knopen. Een paar pik ik eruit. Geef reprimandes in het openbaar, niet binnenskamers. Als vrouwen zich niet voldoende melden, dan zijn de loketten kennelijk niet vertrouwd genoeg. Het versturen van een ‘dickpic’ is wél degelijk reden voor ontslag. Als je het verschil niet ziet tussen flirten en grenzen overgaan of seksueel pestgedrag, dan kun je beter stoppen met flirten.

Ik probeer ernaar te leven, en maak nog steeds uitglijders. Leuker kan ik het niet maken voor de man anno 2022, wel makkelijker. Kijk eerst naar jezelf, spreek elkaar erop aan en luister naar de vrouw. Niet om haar blindelings te gehoorzamen. Ook zij heeft te getuigen hoe hij hiermee worstelt. Dit klusje klaren we samen. En wie echt niet luisteren wil, moet maar voelen. Bij voorkeur op die ene plek, je weet wel.

(Dit essay verscheen in FD Persoonlijk op zaterdag 4 juni 2022.)

‘Game plan’ voor de man na #BOOS

Na de emotie is het tijd voor de ratio. Van schok naar zelfreflectie. Van walging naar actie. Van verontwaardiging naar echte verandering, hand in hand.

Over #MeToo schreef ik eind 2020 voor FD Persoonlijk het volgende essay:

Ooit was ik een man in vele gedaanten, smiechterig balancerend op het randje van betrouwbaarheid. Soms was ik die uiterst begripvolle, soepel meebewegende en zichzelf totaal wegcijferende kerel die natuurlijk precies begreep wat zij vertelde en deed en voelde en vond. Een man zonder ruggengraat. Een slapjanus, een watje, een zielig ventje. Bah. Om te kotsen.

Een andere keer kreeg je op mij geen vat. Dan was ik dat ongrijpbare, afstandelijke en alleswetende heerschap. Mysterieus masculien, probeerde ik dan, bewust verwarring zaaiend om haar een beetje te laten zwemmen in vrouwelijke onzekerheid. Niet vol te houden, want achter mijn masker van ogenschijnlijke standvastigheid school het tegenovergestelde: een bang jochie. Wat een hypocrisie.

Er zijn periodes geweest dat ik louter op jacht was naar vrouwenlijven. Precies zoals ik het zeg. Lichamen om te veroveren, kortstondig te beminnen en na gedane arbeid achter te laten alsof ik ze nooit ontmoet had. Dan was ik een tijdje de gevaarlijke man zonder me bloot te hoeven geven. Dat zei ik ook weleens. Verwacht niks van mij, anders dan mijn vlees en bloed. Een waardeloze eerlijkheid, die me snelle kicks en een bodemloze leegte bracht. Wat een lul.

Tot zover mijn eerste biecht. De pijnlijke vraag die daaruit volgt: was ik bij vlagen een klootzak die tegen grensoverschrijdend gedrag aanschuurt? Het zal je maar gebeuren dat je naam in één adem wordt genoemd met die van Harvey, Kevin, Dustin, Ruut, Larry, Bill, Job, Donald, Daniele, en zo kunnen we bij menig mannennaam ergens wel een voorbeeld vinden van (vermeend) seksueel misbruik en wangedrag. Echt foute jongens. Mij niet gezien, dat weet ik wel.

Het lijkt alweer zo lang geleden dat de val van Harvey Weinstein een mondiaal domino-effect sorteerde. De schrik zat er meteen goed in, en terecht. Honderden leidinggevende mannen in alle sectoren van de samenleving moesten het veld ruimen toen vrouwen, vaak na langdurig zwijgen door intimidatie, het aandurfden om hardop te zeggen dat ook zij slachtoffer waren of zijn. In oktober 2017 kwam de #MeToo-beweging op gang. Iets meer dan drie jaar geleden. Is het zo’n beetje voorbij?

Ik hoop het niet. Het gaat namelijk veel verder dan het uitroeien van de laatste criminele seksisten, het oren wassen van hardnekkige lieden die het maar niet willen begrijpen, en het implementeren van nieuw beleid op de werkvloer om voor eens en altijd een veiliger en gelijkwaardiger tijdperk in te luiden. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat er hard gewerkt is aan een nieuwe (werk)omgeving waarin mannen (en soms vrouwen) ter verantwoording worden geroepen. Maar vier op de tien mannen vinden het niet langer nodig om incidenten van lang geleden op te rakelen. En nogal wat mensen vinden de hele discussie een beetje doorgeslagen. Een heksenjacht.

Dan zeg ik, niks einde van #MeToo. Miljoenen vrouwen hebben hun ervaringen gedeeld en zijn gehoord. Maar nog te veel hufters en klojo’s komen er anno 2020 te makkelijk mee weg. Hij zegt, zij zegt, en daar blijft het nog steeds te vaak bij. Geen consequenties. Eigenlijk zijn we nog maar net begonnen met #MeToo.

Tijd voor een tweede biecht. Mijn vroegste schaamtevolle herinnering? Als brugpieper gaf ik in de klas een pets op de billen van een meisje. Lachen, wat was ik stoer. In mijn tienerjaren was ik vooral bezig met de vraag hoe ik ooit borsten zou kunnen aanraken, laat staan in broekjes te mogen frummelen. Toen het tijdens de studietijd allemaal wat makkelijker ging in het sociale verkeer, kwam ik er snel achter welke meisjes na wat alcohol mijn opgewonden fantasieën lieten uitkomen. Daar had ik trouwens zelf ook een flinke slok voor nodig.

Ach ja, dat was toen. Zeggen we nu. Smoesjes. Geen excuus maar wel een verklaring is dat ikzelf uit een ontstellend preuts gezin kom. Seks was vies, de televisie ging uit als er anderhalve gram naakt in beeld kwam. Ik kreeg een kerkelijk voorlichtingsboekje in de hand gedrukt. Lees maar, en als je vragen hebt dan horen we het wel (maar liever niet, zag ik ze denken). Dus hield ik mijn kuise mond, terwijl ik hormonaal stikte van de vragen. Toen mijn vader ook nog eens doodging op mijn dertiende, had ik geen mannelijk rolmodel meer. Seks leerde ik uit de vieze boekjes van mijn oudere broer. Zo schoolde het jongetje zich tot een gemankeerde man.

Na 55 jaar denk ik mezelf op het gebied van seksualiteit en intimiteit stukken beter te kennen. Met die valse gedaanten heb ik afgerekend, door het angstige mannetje te omhelzen. Maar toch. De ene keer ben ik tevreden, de andere keer schiet ik tekort. Gister een zesje, vandaag een acht plus, morgen een vier min. Als kritische man ben ik nooit klaar, voel ik me nooit goed genoeg, ook dat blijft een levenslang proces. Waar het om gaat in de zoektocht naar jezelf: wie ben ik ooit geweest, als pasgeborene nog onbedorven door de buitenwereld? En wie hoop ik ooit te worden, gepokt en gemazeld bij het uitblazen van mijn laatste adem? Hoe verhoud ik me in de tussentijd tot mezelf en tot mijn (liefdes)partner?

In mijn praktijk zet ik mannen letterlijk voor de spiegel. ‘Bewonder je eigen ogen,’ zeg ik dan vilein, ‘en veel plezier ermee.’ Dat oncomfortabele zelfonderzoek duurt doorgaans drie minuten maar kan aanvoelen als uren, dagen, jaren en zelfs levens. Niemand is ooit weer gaan zitten met een voldaan gevoel van zorgeloosheid. Ogen schreeuwen het uit van zelfhaat en afkeuring. Of de blik is verstild. Dan zien ze wel iemand terugkijken, maar het spiegelbeeld is stekeblind voor zijn diepere gevoelens.

Dus gaan we samen op zoek. In elke eerste sessie benadruk ik dat schaamte er mag zijn in het vertrouwen dat ik er als therapeut geen oordeel over heb. Als eenmaal de gêne verdwijnt, komen de verhalen. Over onmacht, onbegrip, onwetendheid, onnozelheid, onkunde op het seksuele terrein waarbij vaak zo knullig wordt getracht je mannetje te staan. Pornoverslaving, homo- of biseksuele verlangens, misbruik in de jeugd aan de ene kant van het spectrum maar ook pijnlijke worstelingen in de liefde door een simpel totaalgebrek aan gezonde seksuele opvoeding. Mannen gaan niet makkelijk bij elkaar te rade. Zie dan maar eens te overleven op de apenrots.

Het is door #MeToo dringen geblazen op die masculiene machtspositie. De luid verkondigde boodschap: wen er maar aan, man! Maak ruimte voor de vrouw of spring eraf, anders duwen we je wel. Is er nog een andere keuze? Ja. Relatietherapeut Esther Perel gaf eind 2018 een mooi alternatief met het congres The Masculinity Paradox. Ze nam het op voor de man, godzijdank. ‘Laat het een uniek moment zijn om met elkaar het fenomeen man te herdefiniëren,’ zei Perel. ‘Het is nu tijd dat mannen zich aanpassen aan de veranderingen die vrouwen hebben afgedwongen. De mannen zijn op achterstand gezet. Dus moeten we het samen doen.’

Dat klinkt makkelijker gezegd dan gedaan. Mijn derde biecht gaat om die reden over nu. Ik voel me af en toe onzeker als man. Door #MeToo ben ik op mijn hoede, soms op het panische af. Mag ik nog wel flirten met een mooi mens op straat? Is het toegestaan om verliefd te worden op mijn collega? Hoe dubbelzinnig mag ik zijn in appjes? Kan ik wellustig genieten op het strand? Die onzekerheid maakt me niet bepaald aantrekkelijk, realiseer ik me. Guilty as charged, your honour, terwijl ik me welbeschouwd nergens aan bezondig. Bah, ook aan zo’n kerel heb ik een broertje dood.

Esther Perels hoopvolle aanbod voor man en vrouw is mijn houvast. Om een echte man te kunnen zijn, moet je bereid zijn om je kwetsbaar op te stellen zónder je mannelijkheid op het spel te hoeven zetten. Dat kun je doen in workshops, opleidingen, zweethutten, retraites zoals ik allemaal heb gedaan. Het kan ook eenvoudiger, en dat doe ik voortdurend met mijn geliefde. Heb het erover. Praat met elkaar over je verlangens, vooral als die van elkaar verschillen. Deel onzekerheden, fantasieën en twijfels over je lichaam. Geneer je niet voor je schaamte. Toon respect, op de eerste plaats voor jezelf.

Want een vierde biecht moet niet nodig hoeven zijn. Uitzonderlijke zakkenwassers zul je altijd houden, hak ze de ballen af! Maar onder geen beding mag het zo zijn dat onze zonen en dochters straks naar ons wijzen en terecht zeggen dat ze het niet hebben geweten. Eerlijkheid naar jezelf en openhartigheid naar de ander zijn een van de sleutels tot minder #MeToo in de toekomst.

Genoeg gebiecht. Ik heb generaties aan schaamtevolle hooggebergtes moeten overwinnen om het met mijn jongvolwassen kinderen aan tafel te hebben over seks. Papa vertelt, zo goed en zo kwaad als het kan, en natuurlijk wilden ze er niets over weten. Maar de toon is gezet. In die gedaante kun je thuiskomen.

(Dit essay verscheen op 20 november 2020 in FD Persoonlijk)

Derksen: soms een lul, vaker een pik

Of je haat Johan Derksen. Of je houdt van hem. Ik doe het allebei. Soms erger ik me kapot aan die ronkende stinksnor. Maar vaker krijg ik een glimlach bij zijn pretoogjes die in mij een jongensachtige branie aanwakkeren waar ik best een beetje jaloers op ben.

Precies vierhonderd pagina’s Derksen schreven Michel van Egmond en Antoinnette Scheulderman over en met de man voor wie ik een zwak heb. Leest heerlijk weg, en het paste afgelopen weekend precies aan boord van een retourvlucht Amsterdam-Porto. Alles komt aan bod, en het is een ‘must read’ voor iedereen die echt geïnteresseerd in de man achter diens vermeende homofobie en racistische prietpraat.

Vooropgesteld, Johan Derksen is geen van beiden. Hij leeft hooguit in een lang vervlogen tijd, waardoor zijn potsierlijke, provocerende, goudeerlijke uitspraken aan tafel met Gijp en Genee bij vlagen tenenkrommende zwart-witte nostalgie-tv opleveren. Hij is de enige oom die op verjaardagsfeestjes wegkomt met grappen die allang niet meer kunnen maar waar we toch stiekem (of openlijk) om lachen.

Ach, ome Johan.

Bovendien is Derksen degene die het laatst lacht met een contract dat hem tonnen per jaar oplevert. Hij is dermate financieel en geestelijk onafhankelijk dat het hem werkelijk geen donder interesseert of ze hem op staande voet ontslaan vanwege niet te pruimen opmerkingen. Dat maakt hem een goeie, ouwe pik in de meest mannelijke betekenis van het woord: een onverzettelijke man die dankzij zijn levenservaring en principes niet meewaait met allerlei winden.

Dat hij af en toe uit de bocht vliegt, zoals hij vroeger op de voetbalvelden smerige slidings inzette, is hem ook te vergeven. Mits er af en toe een sorry volgt, wat in het Akwasi-incident (google zelf maar als je niet meer weet waar het over ging) niet gebeurde. Dan ben je als man gewoon een lul. Niet dat-ie zich daar wat van aantrekt, maar toch, een lul.

Ik ken Van Egmond en Scheulderman. De laatste interviewde me een tijdje terug voor de Volkskrant (lees het hier) en voor haar lieve boek Dan neem je toch gewoon een nieuwe, over de rouw om overleden (huis)dieren. In het boek Derksen zie je precies waar de gewiekste human-interestspecialist ging doorvragen waar mannen al veel eerder zouden zijn gestopt. Scheulderman wist Johan Derksen te verleiden om zich, voor zover mogelijk, te openen over zijn zielenleven. Dat gebeurde op een liefdevolle manier.

De dood van zijn eerste vrouw Linda, moeder van hun dochter Marieke bijvoorbeeld. Hier zit een overeenkomst met mijn leven. Linda en (mijn) Jennifer overleden nadat hun hersenfuncties door een ongeluk waren uitgevallen. Onze echtgenotes werden maar 41 jaar. We bleven allebei achter met jonge kinderen, probeerden op onze manier om het leven weer wat pragmatische zin te geven en struikelden over onze typisch mannelijke onvermogen. We deden ons best.

Mooi én pijnlijk praat Johan Derksen over zijn ouders. Zijn vader was een alcoholische machtswellusteling die Johans moeder regelmatig sloeg. Het is te simpel om zijn verknipte jeugd als verklaring aan te voeren voor wie hij als nationale brombeer is geworden. Ik kijk liever naar de spaarzame momenten dat Johan bij zijn vader achterop de motor zat op weg naar een zondagse voetbalwedstrijd. Wat had ik hem veel meer van dit soort momenten gegund, zodat er meer wederzijds begrip en verbinding was geweest.

In het gemis van een vader, die op een gezonde manier zijn emoties had beheerst en getoond, zit namelijk wel het grote verdriet en het latere (wan)gedrag dat een man soms onuitstaanbaar kan maken. Nogmaals, geen excuus, wel een inzicht.

Er zijn nog twee momenten die van mij een parttime Derksen-fan maken. Met mijn jongste zoon was ik jaren geleden in Grolloo. We bezochten er zijn blues-festival om de weergaloze Jeff Beck aan het werk te zien. Die avond trad ook Ringo Starr op, maar de voormalige Beatle vonden vader en zoon een achterlijke clown. Wel een lekker coverbandje had-ie bij zich, dus vermakelijk was het wel daar in het hoge noorden.

Als student journalistiek heb ik ooit Johan Derksen geïnterviewd, hij zal het zich vast niet meer herinneren. Mijn eindscriptie ging over objectiviteit in de sportjournalistiek. Derksen was nogal verweven met zijn naamgenoot, Johan Cruyff. Mijn hoogdravende stelling was dat Derksen zich niet bepaald kritisch en onafhankelijk opstelde in zijn berichtgeving over de grote Ajacied. In plaats van argumenten om mijn ongelijk te bewijzen gaf hij toe boter op zijn hoofd te hebben. Hij zag er geen probleem in, wat ik als groentje in de journalistiek best ingewikkeld vond.

Op pagina 238 vertelt Derksen over een moment ergens eind jaren tachtig dat hij met Cruyff in de auto zat, ’s nachts na de erewedstrijd voor Piet de Visser in het Willem II-stadion, waarin hij nog één keer meedeed. ‘De muziek op de radio’, aldus Derksen, ‘vond-ie allemaal niks. (…) Johan had een muzieksmaak die niet bij zijn leeftijd paste. Hij was in veel opzichten een ouderwetse man.’

Bij deze passage vloekte ik even. Ik was namelijk ook bij die wedstrijd, en na afloop wilde ik Cruyff spreken voor mijn eindscriptie. Derksen zou me introduceren, maar Cruyff wilde snel weg. Even, heel eventjes maar, was er de mogelijkheid dat ik met Johan en Johan zou meerijden in de auto om vanaf de achterbank mijn vragen te stellen. Ze gingen richting Zwolle, meen ik me te herinneren. Ik vroeg me af hoe ik daarna weer naar Tilburg zou moeten terugkeren, het was immers al laat op de avond, en die minieme kans van een autoritje met de legende vervloog met die onzalige gedachte meteen.

Wat een historische kans heb ik op dat moment verprutst. Ik had moeten instappen, desnoods me laten voortslepen door de achterbumper. Lulhannes. Eigenlijk was ik met die slappe houding volkomen ongeschikt voor het journalistieke vak, dat ik toch ruim dertig jaar in binnen- en buitenland heb beoefend op een manier die Derksen moet hebben aangesproken. Ook dat maakt zijn biografie voor mij een feest der herkenning.

Twee kloten dus voor Derksen, bij vlagen een onuitstaanbare lul maar veel vaker een prima pik. Lees het boek als je wilt begrijpen hoe mannen met macht en onmacht omgaan. En ook daarna mag je nog steeds een gruwelijke hekel aan hem houden. Maakt mij niets uit. En hem nog minder.

Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34

Mannen en hun vriendschappen

Ik ga het uitmaken met mijn vriend Roland. Hij weet er al van. ‘Binnenkort kom ik op mijn fiets naar je toe’, zei ik, ‘en dan beëindig ik onze vriendschap.’ Hij moest keihard lachen. Ik ook. De waardeloze hufter reageerde voor de tigste keer niet of veel te laat op een appje (biertje vanavond?) en ik ben het helemaal zat.

(Illustratie Jacob Stead / FD)

Ik houd van Roland, en hij van mij. De lul. Dit is de man die onmiddellijk in zijn auto stapte toen mijn vrouw dodelijk verwond in het ziekenhuis lag. Dit is de man die van mij een huissleutel kreeg toen zijn huwelijk op de klippen liep en hij een uitwijkslaapkamer nodig had. Dit is de man ik soms maanden niet zie, wat ons niet belemmert om meteen weer de draad op te pikken in een discussie over wat dan ook.

We zijn er voor elkaar. We delen onze geheimen. We hebben tegelijkertijd geen flauw idee wat er in ons dagelijks leven speelt. Dat laatste is een belangrijk aspect van deze typische mannenvriendschap. Een wereld van verschil met de andere kant van de echtelijke sponde. Mijn vriendin onderhoudt dagelijks app-contact met een handjevol boezemvriendinnen en blijft op de hoogte door wekelijks samen of apart ‘een theetje te doen’. Fijn voor haar. Ik zou werkelijk niet weten wat ik Roland zou moeten appen over mijn dagelijkse besognes. Als hij dat ging doen, zou ik hem trouwens ontvrienden. Oh wacht, dat was ik al van plan omdat hij juist zo belabberd contact onderhield.

Roland is mijn beste vriend. Misschien weet hij dat niet eens, ik zou het hem kunnen vragen. Of vertellen. Of niet. We staan er ook amper bij stil. Mannenvriendschap is woordeloos en op het eerste gezicht niet meer dan dat.

In mijn praktijk vraag ik mannelijke cliënten regelmatig naar hun vrienden. Wie zijn de belangrijke mannen in je leven? Op welke manier zijn ze er voor jou? Wat steek je van ze op? Hoe onderhoud je contact met ze? Hoe oppervlakkig of hoe diep zijn jullie gesprekken? Bedank je ze weleens voor wat ze voor jou betekenen?

Deze simpele toetsing, die erop gericht is om eenzaamheid en isolement in perspectief te plaatsen, kan aanvoelen als een ontmaskering. Kom je bij mij in begeleiding omdat er in je persoonlijk of professioneel leven iets niet goed gaat, begin ik ook nog eens over mannenvriendschap. Ik hoor dan enthousiaste anekdotes over fietsclubjes, voetbalmatties, drinkebroers, collega’s met wie je kunt lezen en schrijven, kookkameraden en wandelvrienden. Prachtig, zeg ik dan, hoe jullie dingen doen. Maar wie van al deze vrienden ziet de worsteling waarvoor jij bij mij bent gekomen?

Dan is het even stil, en herhaal ik de vraag: Wie zijn de waarlijk belangrijke mannen in je leven? Dan blijven er weinig over. Ook goed, want of je er nou twee of hooguit drie bij hebt aan wie je je echt durft te laten zien, dát zijn de waardevolle mannenvriendschappen die je overeind- en vooruithelpen als je af en toe struikelt. Mannen bij wie je kunt leunen en die met een ‘hey pik, goed je te zien’ laten weten dat je bij hen niet hoeft te presteren in het man-zijn. Want in al die vriendschappelijke sportclubjes en werkgroepjes ben je je als man toch (on)bewust aan het manifesteren en wordt vriendschap afgemeten aan de afstand die je kunt pissen.

Ik heb er drie. Mijn ‘beste vriend’ Roland dus, Frits en Bert. Die laatste is een ‘goeie vriend’ en in die categorie heb ik er veel meer. Maar eerst Frits, die ik een ‘dierbare vriend’ noem. Het is een bijzondere vriendschap. Hij was ooit mijn docent Nederlands op de middelbare school, is inmiddels de zeventig gepasseerd, maar wie onze gesprekken afluistert in de kroeg zou in eerste instantie denken dat we twee pubers uit 3-Havo zijn. Frits en ik bulderen vol uitroeptekens. In die herrie schuilt hartgrondige mannenvriendschap. We schakelen moeiteloos tussen intieme en oppervlakkige onderwerpen. We schateren over onze seksuele wanprestaties, duelleren over kunst en literatuur, fluisteren over de liefdespijn die we hebben geleden, maken elkaar onophoudelijk belachelijk om aan het eind van de avond met een innige omhelzing te bekrachtigen hoeveel we van elkaar houden.

Frits kiest zijn woorden zorgvuldig. Toen ik hem vroeg om onze vriendschap te typeren, was hij een tijdje stil. ‘Het draait om vanzelfsprekendheid,’ zei hij. Het woord zweefde even in de lucht. ‘En onvoorwaardelijkheid,’ prevelde hij. Frits nam een slok bier en knoopte ze aan elkaar. ‘Timmetje, tussen ons is er geen enkel belang. Wie wij samen zijn, hoeft geen enkel nut te hebben. Het is geven en nemen. We hoeven geen positie ten opzichte van elkaar in te nemen.’

Cheers. Zo’n vriend dus. Ik hoop hem nog lang in mijn leven te hebben. Voordat je verder leest, heb jij ook zo’n vriend? Stuur ‘m nu of straks een appje. Bedank hem zonder al te veel woorden. Houd het simpel.

Mijn professionele leermeester Wibe Veenbaas, mede-oprichter van Phoenix Opleidingen, memoreert graag hoe hij als man zo intens was geraakt door de uitvaart van Harry Mulisch in 2010. Hoe de grijze mannen van De Herenclub de laatste tocht van hun schrijversvriend begeleidden. Ik keek het terug op YouTube. Op het podium van de Stadsschouwburg dragen zij na afloop van de herdenkingsdienst de kist naar de duisternis van de coulissen, voordat ze afvaren richting Zorgvlied.

‘Zo ontroerend mooi hoe op dat ene moment alle competitie tussen die mannen was weggevallen,’ aldus Wibe. Van hem leerde ik hoe je het ‘als man bij andere mannen hebt te zoeken, hoe je elkaar op die diepere laag kunt ontmoeten en daarmee laat zien hoe je elkaar zo liefhebt’. Dat geldt misschien nog wel het meest voor mannen die (on)bewust te zeer blijven verbonden met hun moeder, die te graag zorgen voor de vrouwelijke partner en daarin ook wellicht te volgzaam kunnen zijn. Zo eentje ben ik er zelf ook.

In dat besef ga ik soms heel bewust naar mijn vrienden, om me naast het simpele plezier te laven aan de mannelijke bron van onuitgesproken vriendschap en daarmee met nieuwe energie terug te kunnen keren naar mijn geliefde. Hiervoor is bijvoorbeeld Bert in mijn leven, mijn ‘goeie vriend’. We leerden elkaar kennen als collega-sportjournalist bij De Volkskrant die liever voorbij de statistieken op de schaatsbaan keken. De verhalen van winst en verlies, de worsteling van topsporters en onze eigen pogingen om dat zo mooi mogelijk op te schrijven vormden de bodem voor onze jarenlange vriendschap.

En humor. We lachen eindeloos, om onszelf en om de wereld die soms te kolderiek is voor woorden. Waar Frits het heeft over ‘vanzelfsprekende onvoorwaardelijkheid’, bestempelt Bert mannenvriendschap als ‘levenslustige onbezorgdheid’ waarbij je elkaar niet de maat hoeft te nemen. Je bent goed zoals je bent, ook als het een keer niet zo goed met je gaat. Sterker, juist dan schittert de vriendschap zonder vol bravoure te moeten jubelen. Branie bestaat niet in mannenvriendschap. Het gaat om de frequentie van zijn, niet doen.

Toen Bert mij in 2013 het manuscript van zijn roman Ventoux toestuurde, voelde ik vrijwel meteen een onbeschrijfelijke aandrang om mijn vrienden van de middelbare school op te zoeken. Goeie genade, wat kwam dit verhaal bij me binnen. Ventoux raakte me in het diepst van mijn hart, zoals het vervolg Ferrara dat misschien nog wel meer deed. Het verhaal gaat over fietsende vrienden die elkaar overschreeuwen, afzeiken, bestrijden op de berg en aan de dis, maar die in zeldzame fracties van tellen een diepe verbondenheid voelen waarmee ze jaren vooruit kunnen. Mannenvriendschap sur place.

Ook die vrienden heb ik. We waren ooit die irritante pubers op de middelbare school, kwamen tijdens de studie elke vrijdagmiddag bijeen in het café, verwelkomden vriendinnen die vrouwen en moeders werden. De vriendschap bleef, we ontmoetten elkaar met ons kroost. Huwelijken hielden op, kinderen vlogen uit maar de vriendschap bleef. We reisden een tijdje terug naar Dublin om dat unieke bondgenootschap te vieren met sportieve en culinaire activiteiten. Maar ook ruimden we een avond in om ‘een keertje dieper te gaan dan diep’. Thema: vaderschap.

Ik mocht de avond begeleiden, liet de vijftigplusjarige jochies een korte brief schrijven aan hun vader. Bijzonder was dat de ene kinderloze vriend ook de enige was van wie de vader nog leefde. Het maakte niets uit. We lazen de brief voor aan elkaar. We stelden vragen en we luisterden. Dat is het enige wat ik erover prijsgeef. Het is ‘Het geheim van Dublin’ geworden, met volop vocht van whiskey en tranen. Zo intiem als toen waren we nooit geweest, en zullen we waarschijnlijk ook nooit meer zijn.

We hebben mannenvriendschap aangeraakt op een niveau dat ver voorbij de vriendschap ging. Onze vrouwen hebben we er niet veel over verteld. Het gaat ze niet aan. Ze begrijpen het toch niet, denken wij in onze masculiene eigenwijsheid. Niet dat ze soms hardnekkig proberen. Laatst gingen we een weekendje zeilen, zonder partners, met als belofte dat we in het najaar ook een dagje met aanhang zouden organiseren. Dat hebben we keurig gedaan. We zijn gaan wandelen. Het was heel gezellig.

(Dit essay verscheen op 7 oktober 2021 in FD Persoonlijk)

Een verslavend kutklusje over dwangarbeiders

Het is niet meer dan het simpel overtikken van namen en data, van geboorte- en overlijdensplekken. Superstom werk maar hartstikke zinvol. Sinds deze week ben ik vrijwilliger bij het Nationaal Archief om mijn eigen, kleine projectje te kunnen plaatsen binnen de ontzagwekkende context van de Dwangarbeid.

Stiekem hoop ik mijn vader ook in de digitale archiefkelders te vinden, laat ik daar gewoon eerlijk in zijn. Sinds ik ben gaan speuren naar de zestien mannen, onder wie pa Paul, op een foto ‘ergens in een Duits dwangarbeiderskamp’ weet ik hoe belangrijk de (internet)bronnen zijn mits die op de juiste wijze zijn verwerkt.

Een korte tussenstand van mijn zoektocht, hier lees je er meer over: Ik weet waar mijn vader heeft gezeten, van wanneer tot wanneer en hoe de omstandigheden waren. Ik heb zes van de zestien mannen geïdentificeerd, heb (klein)kinderen ontmoet en bijzondere persoonlijke verhalen opgetekend. Dat boek gaat er komen, hoe lang het ook duurt.

Het Nationaal Archief is nu bezig om allerlei oorlogsbronnen over de Dwangarbeid toegankelijk te maken voor het grote publiek. Kinderen van de circa 500duizend mannen die tijdens de Tweede Wereldoorlog meestal gedwongen in Duitsland gingen werken, hebben vaak dezelfde ervaring: pa, opa of oom sprak er niet over. Te pijnlijk, te lang geleden of te beschamend.

Tijdens mijn zoektocht merk ik dat er soms op zolder nog een koffertje ligt met herinneringen aan het verblijf in Duitsland. Foto’s, schriftjes, namen van lotgenoten, Rode Kruis-berichten of voorwerpen die over die onbesproken tijd gaan. Niemand die precies weet wat de betekenis is, tot zo’n malle onderzoeker als ik op de deur klopt.

Ik merk dat bij mijn generatie heel veel vragen leven. Wat heeft hij daar gedaan? Waarom is hij naar Duitsland gegaan? Had hij niet kunnen onderduiken? Was hij er misschien wel vrijwillig? Menigeen gaat op onderzoek en stuit niet zelden op archiefmateriaal dat juist meer vragen oproept. Het Nationaal Archief gaat nu een handje helpen, en ik doe mee.

Omwille van de privacy is het niet toegestaan om nu reeds te berichten over alle documenten en lijsten met Nederlandse dwangarbeiders. Dat gebeurt pas eind 2023 als het project Collectie Arbeidsinzet wordt geopenbaard. Hierin staan de namen van een kwart miljoen Nederlanders die het Nederlandse Rode Kruis op een of andere wijze heeft geadministreerd.

Die zijn inmiddels gedigitaliseerd. Aan enkele honderden vrijwilligers de schone (lees: vervelende) taak om de biografische gegevens van deze voormalige dwangarbeiders aan het toekomstige zoekprogramma toe te voegen. Echt een rotkarweitje, maar ik merk hoe verslavend het kan zijn om na de zoveelste ingevulde lijst er nog eentje te doen. En vooruit, nog maar eentje.

Want stel je voor, ik stuit op een lijst waarop Paulus Franciscus Overdiek staat, geboren op 21 april 1923 te Amsterdam… Het is een minimale kans. Maar ik doe het voor alle anderen die op een dag ook gaan snuffelen in de oorlogsjaren van hun voorvaderen. In het archief zijn deze mensen bestofte namen en data geworden. Ontdek ze, verbind de momenten en een nieuw levensverhaal is herboren.

Meer info (en aanmelding als vrijwilliger): Arbeidsinzet, een project van het Nationaal Archief.

Tim.Overdiek@gmail.com

06 23 27 55 34

Man, als je beseft, ik wil niet meer

Als je denkt dat er geen uitweg meer is. Als je het niet meer voor elkaar krijgt. Als voor je gevoel het leven niks meer waard is. Als alle gevoel is verdwenen. Als je je kapot schaamt en je je geliefden niet meer onder ogen durft te komen. Als je zo eenzaam bent dat je ook (of vooral) niet meer bij jezelf wilt zijn. Als je overtuigd bent dat je hebt gefaald in het leven. Als er niks meer over is van een allerlaatste restje zelfrespect. Als je zoveel pijn hebt dat je het niet langer uithoudt. Als je alles hebt geprobeerd.

Als je beseft, ik kan niet meer. Ik wil niet meer. Ik stap eruit. (Dit is een ingekort hoofdstuk uit ons boek Als de man verliest, naar aanleiding van recente suïcidecijfers.)

Ook in deze donkerste spelonk van het leven, staand op de drempel van de dood met suïcide als enig overgebleven uitweg, ben jij niet alleen. Eruit stappen is een keus, en wij zullen je er niet om veroordelen. Tegelijkertijd zullen wij er alles aan doen om je terug te trekken van die drempel. Om je voor te houden dat er altijd nog een weggetje terug is, al moet je er voor je gevoel eerst weer een Mount Everest voor beklimmen. Om te laten zien dat het leven nog steeds de moeite waard is. Ondanks die pijn.

Je bent niet alleen.

Mannen plegen in Nederland twee keer zo vaak zelfmoord als vrouwen. Vrouwen doen twee keer zo vaak een poging tot zelfmoord. De cijfers: in 2017 stapten 1304 mannen en 613 vrouwen uit het leven. In Vlaanderen plegen 2,5 keer zoveel mannen zelfmoord als vrouwen. In het Verenigd Koninkrijk zijn dat er drie keer zoveel. In Polen acht keer zoveel. Vooral mannen tussen de 40 en 60 jaar stappen eruit. Na longkanker is zelfmoord de belangrijkste doodsoorzaak voor mannen onder de zestig. We zien het bij jongeren die zo gepest en daarmee geïsoleerd raken dat ze het leven niet meer zien zitten.

Wie zijn de meest kwetsbare mannen? Weduwnaars op leeftijd die niet met hun eenzaamheid kunnen omgaan. Gescheiden mannen die hun kinderen niet meer (mogen) zien. Boeren die al generaties lang het familiebedrijf runnen en tot hun eigen schaamte het hoofd niet boven water kunnen houden. Voor de buitenwereld succesvolle managers die onder de druk van hun veeleisende werk bezwijken. Mannen die met financiële problemen kampen, door verlies van werk of door gokverslaving, en er niet voor durven uit te komen. Maar ook de Vinex-vaders die een ogenschijnlijk kalm en overzichtelijk leven leiden, en die zich om wat voor reden zo waardeloos zijn gaan voelen dat zelfmoord de enige uitweg is geworden.

Wat hen bindt? Er niet over praten. Het niet laten zien. Zo eenzaam worden in hun isolement dat er op enig moment onherstelbare kortsluiting ontstaat. Gemiddeld vier keer per dag houdt een Nederlandse man het voor gezien. Vier keer! Per dag! Hoe vaak zou het alleen al door iemands gedachten schieten als de meest logische, laatste stap? Kortom, je bent niet de enige. Ook al voelt het zo verdomd alleen.

*

Een lange, slungelachtige vent komt mijn praktijk binnenlopen, gaat onderuitgezakt in de stoel tegenover me zitten. Roelof is begin dertig, en heeft het zichtbaar zwaar. Stiknerveus begint hij te praten. Ik laat hem even gaan, maar grijp snel in. Er valt geen touw aan vast te knopen. “Wacht even”, zeg ik, en laat een stilte vallen. “Voordat we bij het begin beginnen, hoe gaat het op dit moment met je?”

Hij kijkt me aan en schiet vol. “Het hoeft niet meer wat mij betreft.”

“Wat hoeft niet meer”, vraag ik rustig.

“Niks hoeft meer.”

“Wat is niks.”

“Nou ja, dit.”

“En wat is dit?”

Hij kijkt me wat bozig aan. Begrijp ik dan niet wat hij bedoelt, zie je hem denken. Natuurlijk begrijp ik heel goed wat er aan de hand is. Ik wil het bespreekbaar maken. Man en paard noemen. Dus ik herhaal de vraag waar we allebei het antwoord op weten. “Wat bedoel je precies met, het hoeft wat mij betreft niet meer.”

“Leven.”

De man is dus nog geen vijf minuten binnen, en vertelt dat hij uit het leven wil stappen. Ik vraag hem of hij een poging heeft gedaan. Dat is niet het geval. “Maar ik denk er wel over na. Heel concreet.” Stap voor stap gaan we langs zijn gedachten, in hoeverre hij het serieus van plan is, en of hij dit al met iemand anders heeft gedeeld.

“Jij bent de eerste aan wie ik het vertel.”

Hoe diep hij ook in de put zit, Roelof verdient een oprechte schouderklop dat hij zijn doodswens heeft gedeeld. Het is trouwens de vraag of hij echt dood wil, maar dat doet er nu even niet toe. Soms is het uitspreken van een doodswens juist een helpende gedachte. Daarmee benoem je je eigen onmacht. Het betekent bovendien niet dat hij het ook daadwerkelijk gaat doen, ook al weet je dat nooit helemaal zeker. Hoe dan ook, hij is gekomen, wat al een klus is, en hij heeft gedeeld. Zijn angst, zijn gedachten, zijn depressieve gevoelens, zijn wanhoop, maar ook zijn wil om hulp te krijgen.

“Praat voordat je gaat”, vertelt Ad Kerkhof in het boek Man O Man van Nathan Vos (over de zelfmoord van zijn broer David). De hoogleraar Klinische Psychologie, Psychopathologie en Suïcidepreventie aan de Vrije Universiteit Amsterdam kent het prijskaartje. “Mannen krijgen op een gegeven leeftijd de rekening gepresenteerd van niet over gevoelens praten, van helemaal niet praten. (…) Hij kan eindeloos piekeren, maar stelt zich niet de vraag hoe hij zich voelt en wat dat betekent. Hij wil niet toegeven dat hij gedachtes en gevoelens heeft, zal daarvan weg proberen te kijken en zal proberen ze te stoppen.”

Precies op dat punt heeft cliënt Roelof een knoop doorgehakt, waar hij naar eigen zeggen ook bezig was een knoop te bedenken voor aan de zware balk in de schuur. Kerkhof heeft het hier dus over isolement. Of beter gezegd, hij spreekt over het ‘mannen-isolement’ zoals we dat in het vorige hoofdstuk uitvoerig hebben beschreven. Dat laat Roelof ook zien. Hij is volledig verstrikt geraakt. Dit isolement is het (bij-)product van socialisatie tot man. Dat wordt al vroeg in het leven van jongens geïnstalleerd. Jongens leren, vaak onbewust, dat bepaalde gevoelens niet bij de mannelijke identiteit horen. Daardoor leren zij al heel vroeg om bepaalde gevoelens te onderdrukken en te controleren.

Drie dagen later komt Roelof mijn praktijk binnenlopen. Hij leeft. Ik had snel een volgende afspraak met hem gemaakt, en hem laten beloven dat hij er in de tussentijd niet uit zou stappen. Ook al weet ik dat dit geen garantie biedt, maar in ieder geval heb ik er ook mijn eigen onmacht als hulpverlener enigszins mee beteugeld. Mocht hij in acute nood komen, dan kon hij me meteen bellen en zou ik hulptroepen regelen.

Veel beter gaat het niet. De gedachte aan zelfdoding is elke dag aanwezig. “Maar ik ga het niet doen, zelfs daar ben ik te slap voor”, zegt hij. Zijn zelfbeeld ligt aan diggelen. Een tijdje geleden is hij zijn werk kwijtgeraakt. Door eigen toedoen, vertelt hij. Veelvuldig drugsgebruik, waardoor hij agressief werd naar zijn collega’s en simpelweg niet meer functioneerde. Voor zijn gevoel heeft hij niks meer om voor te leven.

De zwartgalligheid heeft hij van zijn vader, vindt Roelof. Tussen vader en zoon gaat het niet best. Vader is bang dat zijn zoon iets overkomt, hijgt hem voortdurend in zijn nek en herkent de worsteling die hij zelf jarenlang heeft gevoerd. Zoon voelt zich weer de 15-jarige puber en verzet zich tegen de ouderlijke bemoeienis. Onbewust is hij hiermee loyaal zijn vader.

“Is het misschien een goed idee als je vader eens een keertje meekomt”, stel ik voor. “Ja, graag”, zegt Roelof. Het zal nog zes sessies en twee afzeggingen duren voordat ze allebei tegenover me plaats nemen. Eerst heeft Roelof het nodige voor zichzelf uit te zoeken. Hij heeft zijn handen vol aan de klus om in leven te blijven.

Zelfdoding kan volgen na ondraaglijk isolement in een doodlopende straat. Onmachtig en wanhopig blijf je tegen die muur opknallen, tot het niet langer gaat. Soms zijn de voortekenen herkenbaar. Helaas is het niet zelden pas achteraf dat je als achterblijver denkt: verdorie, had ik maar. Had ik maar wat vaker gevraagd hoe het werkelijk met hem ging. Was ik maar alerter geweest toen hij verdacht vaak naar zolder verdween om daar uren in zijn eentje door te brengen. Had ik maar doorgevraagd toen hij over frustrerende situaties op zijn werk vertelde. Had ik maar dit of had ik maar dat. Waarom zei hij niet hoe ongelofelijk slecht het met hem werkelijk ging?

Een typisch mannendingetje. Isolement is de basis van waaruit wij mannen opereren. We hebben het in het vorige hoofdstuk al geconstateerd; De man heeft nu eenmaal de neiging om dingen alleen te doen en problemen zelf op te lossen. We zien onszelf graag als autonoom, en tegelijkertijd kunnen we het moeilijk verdragen om (te lang) alleen te zijn. Iets in je eentje willen oplossen, maar als het echt te zwaar wordt niet bij machte zijn om je hand op te steken. Hoor jij bij deze groep?

*

Time-out – Ga eens een stapje verder dan braaf ja-knikkend op de vraag of ‘jij deze groep hoort’. Stel jezelf in alle stilte de volgende vragen:

Denk jij weleens aan zelfmoord? Vind jij dat je eigenlijk niet goed genoeg bent? Loop jij ook al een hele poos op je tenen? Denk jij dat je het in wezen niet waard bent om te leven? Denk jij dat je geen hulp verdient? Ben jij ook vooral bezig om de mensen om je heen te redden en daarbij jezelf te vergeten? Word jij soms gek van dat almaar terugkerende gepieker?

Als jij meerdere vragen met een ja beantwoordt, dan zit je in een risicogroep. Dan wordt het tijd om uit die stilte te stappen en er met mensen om je heen over te praten. Echt, doe het. Dit is geen advies om de schouders eigenwijs bij op te halen.

*

We herhalen de bloedstollende man-vrouwratio: mannen plegen twee keer zo vaak zelfmoord dan vrouwen. Een schrikbarend verschil. Over de oorzaak hiervan is weinig literatuur te vinden. Zonder het wetenschappelijk te kunnen onderbouwen hebben wij op basis van onze ervaring als therapeut sterk de indruk dat isolement in combinatie met almachtgedrag en de bijbehorende daadkracht een dodelijke mix kan zijn.

Denken aan zelfmoord en het dan nog doen ook, als je jezelf wanhopig voelt en in de overtuiging leeft dat je problemen zelf moet oplossen en er toch niemand voor je is. Als je te lang op dat verrekte eilandje van verdriet hebt gebivakkeerd en er geen redding in zicht is. Als er drank of drugs in het spel zijn die gevoelens uitschakelen en de drempel tot handelen verlagen. Want als mannen iets doen, dan doen ze het meteen goed. Ze gebruiken agressievere en daarmee effectievere middelen.

Dat vrouwen twee keer zo vaak een poging doen, zou weleens te maken kunnen hebben met de manier waarop vrouwen blijven communiceren en dus bij voorkeur een signaal over hun wanhoop afgeven. De meeste vrouwen hebben immers al vroeg geleerd om hun innerlijke roerselen te delen met andere vrouwen. Dat voorkeursgedrag kennen mannen meestal niet.

Uit Man o Man een citaat van de Australische opvoedpsycholoog Steve Bidduph: “Als een man ten diepste ongelukkig is, wanhopig bezorgd of intens eenzaam of verward, zal hij meestal doen alsof het tegenovergestelde het geval is, zodat niemand het doorheeft. Kleine jongens leren vroeg in hun leven – van hun ouders, van school en van de grote wereld daarbuiten – dat ze moeten doen alsof. En de meesten zullen dat de rest van hun leven blijven doen.”

Time-out – Ken jij deze beweging? Je groot en sterk voordoen terwijl je je klein en waardeloos voelt? Het volhouden overdag en ’s avonds instorten of jezelf verliezen in destructief gedrag? Zit jij gevangen in die vicieuze cirkel?

In het bloedstollende relaas over de zelfmoord van broer David spaart Nathan ook zichzelf niet. Hij kijkt in de spiegel. Hoe zit het met boosheid? Met zijn boosheid? “Die van mij voel ik soms letterlijk. Mijn handen knijpen samen, mijn kaak verstrakt en mijn bewegingen worden harder. (…) Die woede duurt meestal maar kort. En hij hangt, als ik erin slaag erop te reflecteren, altijd samen met onmacht. Onmacht om iets op te lossen: werk (meestal), relatie (soms), familie (soms), vrienden (zelden), de rest van de wereld (vrijwel nooit). Of iets dieper: onmacht over mijn leven. Dat alles klopt, maar het toch niet goed genoeg lijkt.”

Op zijn broer David, en wat hij had gedaan, was Nathan maar heel even boos. Diens zelfmoord, vlak na zijn veertigste, was namelijk te groot om boos over te zijn. In een interview met HP/De Tijd vertelt Nathan: “Ik heb vier broers en een zus. Er waren drie broers waar ik me zorgen om maakte, maar er was ook een stabiele factor: David. Al decennia met een leuke vrouw, keurige carrière, drie geweldige zoons, mooi huis. Maar bij hem is het gaan schuiven in zijn hoofd, ergens eind 2014, denk ik. Zonder dat we het doorhadden. Tenminste, ik niet. Thuis werd hij wel mopperiger, vervelender, chagrijniger.

Hij heeft zich rond maart 2015 ziekgemeld, overspannen, en toen is het heel hard gegaan. Een maand later deed hij een zelfmoordpoging. Op 20 mei is hij overleden. Hij had niks, was volledig steady, gebruikte niks, was een liefdevolle vader. Hij werkte zich de rambam, was jarenlang de gedroomde werknemer, de ideale collega. De ideale echtgenoot. In de Vinex-wijk waar ze waren neergestreken was er geen hulpvaardiger en gezelliger buurman dan David Vos. Terwijl ik wild door mijn studiejaren heen klooide, was David een monument van stabiliteit. Achteraf denk je, en dat is ook wel heel pijnlijk: Hadden we, toen we het slecht zagen gaan, niet veel meer door moeten vragen? Want achteraf gezien stonden alle sporen wel de verkeerde kant op. Maar zelfs achteraf denk je niet, dat leven leidde daarnaartoe. Helemaal niet.

Waarom hij het heeft gedaan, zullen we nooit precies weten. Maar ik ben daarna wel op onderzoek gegaan. Wat kan er nou onder zitten, bij dat verdriet of die woede of die interne strijd? Waar komt dat vandaan? Niet zozeer alleen bij hem, maar bij mannen zoals hij en ik. Ik denk dat hij misschien wel ten onder is gegaan aan het man-zijn. Volgens mij lopen heel veel mannen hiermee. Niet met suïcidale gedachten, maar ze hebben vaak een ongezonde manier van met het leven omgaan, met de innerlijke strijd, woede of angst die ergens blijft zitten. Dat had bij David zo kunnen zijn, maar dat zie ik bij heel veel mannen die ik ken.”

Depressies bij mannen blijft nogal eens onopgemerkt, ook onder de mannen zelf. We vinden van onszelf dat dit bij ‘mannelijk gedrag’ hoort. Stilzwijgen, zelfbeheersing en solistisch opereren worden in onze maatschappij als mannelijk gelabeld en daardoor als positief bevestigd. Faalangst horen we niet te kennen, en als het al opborrelt, dan onderdrukken we dat het liefst. Stel je voor dat je als loser wordt ontmaskerd? Onder geen beding. Zonder dat het opvalt, kunnen mannen lang doormodderen en in een neerwaartse spiraal terechtkomen.

*

Zijn hond is dood, en Arthur kan er niet zonder tranen over vertellen. Het was allemaal snel gegaan, nadat hij negen jaar lang een trouw maatje had gehad. Een paar weken geleden moest hij hem laten inslapen. Hij twijfelde even of hij erover moest vertellen op zijn werk. “Je weet het maar nooit met al die mannelijke collega’s. Ze kun je er ook zo mee voor de gek houden.” Gelukkig reageerden ze heel liefdevol en serieus, ook zijn leidinggevende van wie Arthur dat juist niet had verwacht.

Een paar dagen na de dood van zijn hond was hij op de motor naar Middelburg gereden. Daar ligt zijn vader begraven. Die heeft Arthur op tweejarige leeftijd verloren aan suïcide. Als hij over het bezoek aan zijn vaders graf vertelt, wordt de man van bijna twee meter zichtbaar weer het kleine jongetje dat nog steeds zo diep de pijn en het gemis om zijn vader voelt. Hij huilt tranen met tuiten. Ik verwelkom het verdrietige kind in hem, en hij voelt vooral opluchting dat hij zijn hart kan uitstorten.

Het komt vaak voor dat kinderen die een ouder aan zelfdoding verliezen het gevoel krijgen dat ze het blijkbaar niet waard waren om voor te leven, weet mijn collega en (mede)auteur Wim van Lent. Dat idee kan soms een heel diepe overtuiging worden, en het bepaalt je (overlevings)gedrag op latere leeftijd. Dat uit zich door altijd je best te willen doen, op je tenen te lopen vanuit het onbewuste verlangen dat er wel degelijk van je gehouden wordt en dat je de moeite waard bent.

De dood van Arthurs hond heeft het oude verlies weer wakker geschud. Door zich daarvan bewust te zijn, en naar het kerkhof te gaan en zijn vader ‘te vertellen’ over het nieuwe verlies, maakt Arthur een helende beweging. Nu kan en mag hij verdrietig zijn om het gemis en de pijn zoals hij dat nooit eerder heeft kunnen voelen. Wie zich zo open durft te stellen, kan mooie stappen maken. Arthur komt immers niet primair om het verlies van zijn hond en zijn vader. Hij wil meer zelfvertrouwen ervaren in zijn werk en afrekenen met zijn onzekere en negatieve zelfbeeld. In plaats van zich terug te trekken en een isolement op te zoeken waar zijn vader vlak voor zijn zelfdoding ook in moet hebben verkeerd, breekt Arthur met een patroon dat in de mannenlijn van zijn familie heel wat verdriet heeft veroorzaakt.

Uit onderzoek blijkt dat onder mannelijke nabestaanden van suïcide in de eerste familielijn een veel hoger risico bestaat om eveneens uit het leven te stappen, schrijft Jos de Keijser in Handboek Traumatische Rouw. “Onderzoekers verklaren dit door de familiaire aanleg voor psychiatrische aandoeningen als depressie en psychose, alsmede door het voorbeeldgedrag. Nabestaanden ervaren weinig sociale steun, ervaren isolatie en gaan zich afvragen waarom ze het voorbeeld eigenlijk niet volgen.”

Suïcide komt in sommige families vaker voor. Als je wat generaties terugkijkt, valt misschien op dat oom Piet, opa Karel en nicht Carolien uit het leven zijn gestapt. Je gaat er bijna wat van denken, en soms klopt dat ook. Wanneer in de familielijn een suïcide heeft plaatsgevonden, en er is niet of onvoldoende gerouwd om dat traumatisch verlies, dan kan dat invloed hebben op een latere generatie.

Die wetmatigheid is lastig te doorbreken. Nabestaanden van zelfmoord hebben talloze onbeantwoorde vragen. Er is veel onbegrip, onmacht, schuld en schaamte. Ook religie kan een rol spelen, waardoor de ‘afgekeurde dood’ een overspoelende ervaring wordt waar je geen raad mee weet. Soms wordt er simpelweg niet over gesproken, en ontstaat er een familiegeheim dat bij iedereen bekend is maar door iedereen wordt ontkend. Daardoor is er ook geen ruimte voor rouw.

Het traumatisch verlies neemt juist in kracht toe, en ondergronds werkt dit door in de tijd. Het risico ontstaat dat iemand uit een jongere generatie deze last onbewust op zich neemt. Hij of zij identificeert zich met het overleden familielid met bijbehorend verhaal. Dat is een zware en eenzame last, die in het ultieme geval kan leiden tot de wens om er ook zelf op enig moment uit te stappen.

Time-out – Heeft iemand in jouw familie zelfmoord gepleegd? Is het bespreekbaar? Onderzoek het eens. Het mag geen taboe zijn, want zwijgen is pijn onnodig wegstoppen. Praten lucht op.

*

Christiaan begroet me met een ontwijkende blik. Een jaar of dertig, ietwat gedrongen postuur en stijlvol gekleed. Zijn vriendin heeft steeds vaker aangedrongen om eens met iemand te gaan praten. “Dus ben ik maar gekomen”, zegt hij, alsof-ie met geweldige tegenzin in de stoel tegenover me heeft plaatsgenomen.

Ik hoef niets te doen, anders dan hem vriendelijk welkom te heten. “Het gaat niet meer”, zegt hij vrijwel meteen. “Het gaat gewoon niet meer. Ik houd het niet meer vol.” Het gaat slecht op zijn werk, in zijn relatie. Hij vertelt honderduit, totdat na enig doorvragen de ware aanleiding aan het licht komt. Zijn vader heeft zich een jaar eerder van het leven beroofd. “Vanuit het niets. Hij ging benzine tanken omdat hij de volgende dag met mijn moeder op vakantie zou gaan. Niemand begrijpt het.”

Zijn vader is voor de trein gesprongen. Door de verminking was hij in het mortuarium nauwelijks herkenbaar. Christiaan voelt zich naar eigen zeggen vooral schuldig, “omdat ik het niet heb zien aankomen”. Ook is er schaamte voor wat zijn vader hem en de familie heeft aangedaan. “Behalve met mijn vriendin praat ik er met niemand over. Op mijn werk niet, nergens niet. En mijn moeder en zus wil ik niet belasten, want die hebben het al moeilijk genoeg.”

“Als begeleider kon ik niet anders doen dan naar hem luisteren”, zegt Wim. “Er valt niks te repareren. De zelfdoding van zijn vader kon ik niet ongedaan maken.” Wat resteert, is de rouw die wordt versterkt door het onbegrip, de machteloosheid, zelfverwijten wellicht. Vragen naar wat hem bezighoudt, tot aan de kleinste details en hem hierin te erkennen, is het enige wat je in die eerste ontmoeting kunt en hoeft te doen.

Er is een stevig verschil tussen rouw na zelfdoding en rouw na elk ander overlijden, ondervond de Belgische rouwexpert Manu Keirse in zijn praktijk. Wat gebeurt er met de achterblijver? Wat mag er aan gevoelens allemaal zijn bij de nabestaande? En waar houd je als hulpverlener rekening mee? Enkele van zijn overwegingen:

  1. Je kunt eindeloos blijven zoeken naar verklaringen voor de wanhoopsdaad. Zeker als er geen briefje is achtergelaten of als een afscheidsbericht meer vragen oproept dan beantwoordt. Binnen therapie is het toch belangrijk om de vraag ‘waarom’ eindeloos te mogen stellen. Aan die telkens terugkerende vraag kleven gevoelens die je niet mag negeren.
  2. Het schuldgevoel bij de achterblijver is intenser dan na de dood door ziekte of een verkeersongeval. Schuld en liefde zijn twee kanten van dezelfde medaille. Dat gevoel van schuld mag er wel degelijk zijn, maar je bent niet schuldig aan de zelfmoord van je geliefde. Je bent geneigd om eerst de schuld bij jezelf te zoeken, en later bij een ander zoals je partner.
  3. De impact van het stigma. Hij of zij is eruit gestapt – shame on him. Het kan echter leiden tot oordelend en vermijdend gedrag door zowel de familie als de omgeving. Daardoor is er mogelijk minder steun. En wat niet helpt, is het stilzwijgen en het onbespreekbaar maken van de gebeurtenis.
  4. De aard van het sterven is onverwacht, te vroeg en gewelddadig. Dat veroorzaakt een grote schok omdat je het niet hebt zien aankomen. De impact is enorm als je het lichaam vindt (en de meeste zelfdodingen vinden thuis plaats). Op het destructieve karakter van de zelfmoord is geen mens voorbereid, dus reacties van ongeloof en ontkenning duren vaak langer en zijn intenser.
  5. Er is veel stress omdat er niet zelden een lange geschiedenis van mentaal (of fysiek) lijden vooraf is gegaan aan de suïcide. Die wordt ook nog eens versterkt als de zelfdoding volgt na een hoopvolle periode (waarin het net zo goed leek te gaan). Afscheid nemen is niet altijd mogelijk door verminking van het lichaam. Het (goedbedoelde) advies om ‘niet te kijken en je te herinneren hoe hij of zij bij leven was’, kan ook tot vreselijke fantasieën leiden.

*

“Ik voel me zo machteloos, terwijl ik tegelijkertijd zo goed weet dat ik het niet kon tegenhouden.” Marten zit verslagen tegenover me. Zijn jongste zoon heeft zich verhangen, het is nog maar drie maanden geleden. Het was niet onverwacht, maar daarom niet minder schokkend. Op een dag was hij verdwenen. ‘Ik ben weg en weet niet wanneer ik terug ben. Zoek geen contact, ik houd zelf contact’, is een van de regels uit het afscheidsbriefje.

Ze zijn hem gaan zoeken, in paniek en uit liefde. In een hotelkamer in het buitenland is hij uiteindelijk door een kamermeisje gevonden. Toen ze enkele dagen later zijn lichaam zagen, was de doodsstrijd op het gezicht te lezen. Dat-ie het leven te zwaar had gevonden, dat begrepen ze. Maar had hij wellicht op het laatste moment spijt gekregen? Marten vond het een ondraaglijke gedachte. “Had ik iets kunnen doen in die laatste momenten?”

Marten kent het antwoord. Nee, hij had niets kunnen doen. Ze hebben er alles aan gedaan, ook toen zijn zoon al eens een poging had ondernomen. Dat neemt niet weg dat Marten vindt dat-ie gefaald heeft. Als vader, als man, als echtgenoot. Was hij juist niet de beschermer van zijn gezin? Waarom in hemelsnaam? Waarom zijn zoon, waarom dit lot voor de achterblijvers?

Ik geef geen antwoorden. Luisteren vol begrip en doorvragen zonder oordeel zijn het enige wat hier nu moet gebeuren.

Het mag er allemaal zijn, en van de vijf bovengenoemde aspecten bij rouw na zelfdoding tikt Marten ze zo’n beetje allemaal aan. Met uitzondering van het stigma. Tijdens de uitvaart windt niemand er doekjes omheen. De zoon is uit het leven gestapt. Het is wat het is. Er wordt gesproken over de jarenlange innerlijke strijd, over het hulptraject, over de boosheid en het verdriet, over de hoop en de wanhoop. Zijn sterven is misschien onacceptabel, voor de onomkeerbaarheid van de dood is respect.

Dit betekent niet dat het doorleven van dit gigantische verlies minder moeilijk wordt. Marten is zich bewust van de lange weg die hij heeft te gaan. Het is moeilijk om troost te vinden. Je kind verliezen is verschrikkelijk. Als dat kind ook nog zelf voor de dood heeft gekozen, raakt dat je vol in het hart. Dat de vader zijn tijd vult met het nalopen van scenario’s en het uitpluizen van alle details waarmee hij feitelijke helderheid krijgt, is begrijpelijk. Doe wat je te doen staat, dag na dag, stap voor stap.

Time-out – Dit hoofdstuk gaat letterlijk over leven en dood. Speel jij met de gedachten om eruit te stappen? Heb jij hulp nodig? Durf je er niet over te praten? Dat kan ook anoniem: Bel 113. Nu. Ken jij iemand die aan zelfmoord denkt en je weet niet wat je moet doen? Bel 113. Nu.

*

Dit is een (ingekort) hoofdstuk uit het boek ‘Als de man verliest, omgaan met rouw, verdriet en tegenslag’, dat ik schreef met Wim van Lent. Wil je meer weten over de manier waarop mannen anders omgaan met verlies en tegenslag dan vrouwen? Meer info: Als de man verliest, Balans Uitgeverij

Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34

Wie kent nog levende WO2-dwangarbeiders?

In mijn speurtocht naar de oorlogsjaren van mijn vader Paul stuit ik vooral op grafstenen. De mannen die in de Tweede Wereldoorlog gedwongen moesten werken in Duitsland, zijn in mijn verhaal vooralsnog allemaal overleden. Toch moeten ze er nog zijn, die voormalige dwangarbeiders. Wie kent ze?

Vijf dwangarbeiders in Krefeld

Onderzoekster en historica Renske Krimp is naarstig naar ze op zoek, om hun verhalen op te tekenen voor haar promotie-onderzoek. De tijd dringt om getuigenissen van de Arbeitseinsatz uit eerste hand vast te leggen. Maar liefst 34 mannen heeft Renske de voorbije periode kunnen ondervragen, en elke overlevende is er een.

Renske Krimp werkt voor het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Dat vroeg dit jaar aan André van Duin om te spreken tijdens de Nationale Herdenking op de Dam in Amsterdam. Zijn ontroerende verhaal ging onder meer over zijn eigen vader, die vanuit Rotterdam naar Duitsland werd gestuurd en met een fikse mentale tik was teruggekeerd.

Waar zijn vader precies had gezeten, dat weet Van Duin niet eens. Dat is typerend voor vele dwangarbeiders, die er na de oorlog liever het zwijgen toededen. Ze waren geen helden uit het verzet, ze waren geen overlevenden uit de vernietigingskampen, ze hadden niet ondergedoken. Nee, ze waren in Duitsland geweest, het leeuwendeel omdat ze geen keus hadden.

Ik spreek regelmatig met kinderen en kleinkinderen van mijn vaders kampgenoten. Het levert meer vragen op dan antwoorden. Want waarom vertelde pa of opa er niet over? Waarom reageerde iedereen met een pijnlijk stilzwijgen? Was er schaamte? Was het psychische leed gewoon te groot? Renske heeft een (overleden) opa die in Bielefeld zat, ik een (gestorven) vader die in Krefeld.

Voortdurend ontmoet ik nabestaanden die met hun eigen verhaal komen, over een vader of een oom, een opa of een verre neef. Maar dat verhaal stokt meteen, want behalve wat historische feiten of waar en wanneer is er meestal niets verteld door de voormalige dwangarbeider. Vandaar die laatste poging van Renske Krimp, om die tijd te begrijpen en erover te kunnen informeren aan toekomstige generaties.

Wie kent een nog levende WO2-dwangarbeider? Laat het ons weten.

Renske Krimp: renske.krimp@4en5mei.nl

Of stuur een mail naar mij: tim.overdiek@gmail.com

Voor meer informatie over mijn zoektocht: Wie zijn deze mannen naast mijn vader Paul?

Wie is de omgekomen dwangarbeider Mathias Tillemans?

Zijn naam is Mathias Tillemans, en samen met mijn vader (rechts vooraan) staat hij ergens tussen deze mannen op de foto. Hij heeft het einde van de Tweede Wereldoorlog niet gehaald. Op 1 oktober 1944 kwam hij om het leven bij een geallieerd bombardement op Krefeld. Ik ben op zoek naar zijn nabestaanden.

Zestien mannen, inmiddels zijn er zes geïdentificeerd

Ik noem vandaag, 4 mei 2021, bewust zijn naam. Ook hij mag niet worden vergeten, want ergens is hij dat al. De honderdduizenden dwangarbeiders die naar Duitsland moesten deden er bij terugkeer zelf meestal het zwijgen toe. Een vergeten generatie oorlogsslachtoffers. Onterecht, vind ik als zoon van een van hen. Dus wek ik Mathias Tillemans opnieuw tot leven.

In de speurtocht naar mijn vaders oorlogsjaren kom ik steeds meer te weten over zijn kampgenoten die voor de Deutsche Edelstahl Werke in Krefeld hebben gewerkt. Hoe meer verhalen ik opteken, hoe meer namen worden genoemd, hoe verder ik lijk af te geraken van Paul Overdiek (1923-1978). Dat geeft niet, want ik speur niet alleen voor mezelf maar ook voor de (klein)kinderen.

Inmiddels heb ik foto’s van zijn begrafenis ontdekt, bewaard in een koffertje op zolder bij de zoon van een van pa’s kameraden van toen. Onvertelde verhalen, die meer vragen oproepen dan beantwoorden. Inmiddels heb ik tientallen Tillemansen aan de telefoon gehad, maar bij niemand gaat een belletje over de betreurde Mathias rinkelen.

Dus maak ik in dit blog een tussenstop bij het leven van Mathias Tillemans. Geboren op 13 maart 1911 in Weert. Hij trouwde op 18 november 1938 met Mina Juliana Rutjens. Op 1 oktober 1944 stierf Mathias, dodelijk geraakt tijdens een van de talloze aanvallen op de fabriek waar hij met mijn vader dwangarbeid verrichtte.

Hij werd begraven in Krefeld, maar later herbegraven op het Nederlands ereveld in Düsseldorf-Oberbilk, vak E rij 7 nummer 13. Contact met de oorlogsgravenstichting heeft niets opgeleverd, want daar zijn geen nabestaanden meer bekend. Het zet me alleen maar harder aan het werk. In ieder geval zal ik Mathias later dit jaar namens mijn vader en zijn maten van toen een groet gaan brengen.

Mathias Tillemans’ weduwe hertrouwde met Jacobus Leonardus Smolenaars, geboren op 9 december 1918 (Grathem) en overleden op 7 januari 1976 in Weert. Mina Rutjens stierf op 27 januari 1968, ze werd slechts 51 jaar. Mijn zoektocht stokt. Hadden ze kinderen? Zijn er neven of nichten die zich iets herinneren? Matthias had twee zusters, Maria Catharina Tillemans (2 maart 1935) die met Joseph Arthur Rondas trouwde. En Aldegonda Maria Tillemans (24 februari 1908). Dat zijn de namen en de data.

Wie heeft er meer informatie? Laat het me weten: tim.overdiek@gmail.com

Meer informatie over mijn speurtocht:

Op zoek naar mijn vader Paul de dwangarbeider

En

Wie zijn de mannen naast mijn vader Paul Overdiek?

De naam van die man noem ik nooit meer

Verbijsterd zat ik het afgelopen etmaal op de bank. Woede borrelde op maar vond geen uitweg. Ik was volledig lamgeslagen. De opluchting na de definitieve bevestiging dat Biden heeft gewonnen, kon het verdriet om mijn tweede vaderland niet wegnemen.

In de elf jaar dat ik er woonde en werkte als (NOS-)correspondent, wortelde de liefde voor het land van onbegrensde mogelijkheden. Ik trouwde er met mijn grote liefde, we kregen samen twee zonen (die in de US Elections hebben gestemd) en nog steeds kan ik dagdromen over een houten huis in New Hampshire om er mijn resterende tijd te slijten.

Live free or die is het motto van deze staat in het noordoosten van de Verenigde Staten. In de Amerikaanse revolutie was deze slogan, toegeschreven aan generaal John Stark, een letterlijke drijfveer. Extremistische echo’s weerklonken in het prille 2021, aangemoedigd door de 45ste president van de Verenigde Staten. De democratie werd gewurgd.

Inmiddels kunnen we weer een beetje ademhalen, maar het herstel van deze aanslag zal net als corona nog lang duren. Rond het middaguur op woensdag 20 januari komt de nachtmerrie tot een einde, als minuten na de inauguratie van vicepresident Kamala Harris de politieke loopbaan van die man definitief wordt beëindigd.

Ik noem zijn naam nooit meer.

Vier jaar geleden was het na dertig jaar journalistiek mijn laatste klusje bij de NOS. Als eindredacteur online overzag ik de videoverslaggeving over de strijd tussen Hillary Clinton en de Republikeinse kandidaat (NOS The Series). Daags na de inauguratie van die man toog ik naar het Museumplein. Voor het eerst in mijn leven demonstreerde ik. Tegen hem.

De jaren erna was het zuchten, boos worden, discussiëren, ontkennen, fulmineren of simpelweg negeren. Dat laatste was onmogelijk, vooral bij mij thuis waar mijn twee stemgerechtigde zonen hun eigen mening ventileerden. De oudste doet nog steeds een uitstekende imitatie van die man. Ze hebben overigens op die ander gestemd.

Als huidig mannencoach heb ik geprobeerd om iets van therapeutisch begrip voor de bewoner van het Witte Huis op te brengen. Eerst kon dat door te wijzen op diens rechtlijnigheid. Wat hij beloofde tijdens de campagne, werd omgezet in decreten en beleid. Vaak genoeg heb ik meegemaakt hoe politici beloftes aan de kiezer schenden, deze apolitieke man was in dat opzicht onverzettelijk.

De opbrengst na vier jaar polarisatie met een schier criminele tendens: ondermijning van de democratie, het aanzetten tot geweld tegen de media, zelfverrijking en voorkeursbehandeling van zijn politieke en zakelijke vriendjes, en ja, wat nog meer? Ik ga er niet omheen draaien. Deze man is rijp voor de gevangenis of voor het gesticht.

Het is te kort dag om hem uit zijn ambt te zetten. Onvoorstelbaar ook dat zijn kabinet de macht aan 1600 Pennsylvanië overneemt en tijdelijk aan vicepresident Pence overdraagt. Mijn grammetje macabere sympathie voor Donald J. Trump, for crying out loud en dit is echt de allerlaatste keer dat ik hem bij naam noem, is verworden tot een sadistisch vergenoegen. Stap voor stap naar de uitgang, richting hel der ontkenning tot de dood hem bevrijdt. Good riddance.

Tim.Overdiek@gmail.com / 06 23 27 55 34